INLEIDING TOT NIEUWVEEN: ‘TERUG NAAR HET GEEREIJNT’

Een genealogisch onderzoek naar de Nieuwveense Families Van de(r) Geer

 

 

VOORWOORD:

 

Je bent vrienden, je bent beiden geboren en opgegroeid in Voorhout en hebt dezelfde achternaam, maar of er ook een familieband bestaat kan niemand je zeggen. Dat wekt je nieuwsgierigheid op! Daarom besluit je in 1983 zelf maar eens naar het antwoord op zoek te gaan. Met geen mogelijkheid had ik toen kunnen bedenken dat dit zou gaan resulteren in het openen van deze site en wat nog belangrijker is in nieuwe vriendschapsbanden. Juist toen de eerste resultaten in 1985 door mij waren uitgewerkt en gepubliceerd in een boek met de titel: "Terug naar het Geereijnt", bleek dat ook een andere naamgenoot, John van de Geer, wonend in Almelo, op zoek was gegaan naar de wortels van zijn familie. Nog interessanter werd het onderzoek toen bleek dat zijn voorouders Van de Geer en mijn voorouders Van der Geer uit dezelfde plaats bleken te komen, echter een heuse familieband hebben we (nog) niet echt kunnen aantonen.

Dat deze site is geopend is mede aan John te danken die eveneens veel van zijn vrije tijd in het genealogisch onderzoek heeft gestoken. Echter de naam van Klaas Kramer, getrouwd met Gon van de Geer, moet zeker ook genoemd worden. Hij heeft de basis gelegd voor de digitale verwerking van de gegevens. John is helaas in januari 2014 overleden. Hij heeft niet meer mogen beleven wat we hoopten te vinden, namelijk dat we één gezamenlijke voorouder hebben. Het onderzoek naar de families gaat door. Het ontrafelen van familiebanden en het achterhalen van het wel en wee van voorouders is een plezierige hobby. Een plezier dat Klaas en ondergetekende door middel van deze site aan u proberen over te brengen.

 

Ospedaletti (Italië), September 2018

Leo van der Geer      

 

 

 

INHOUDSOPGAVE:

 

1. Verklarende Afkortingen

 

2. Overzicht van voorkomende maten en gewichten Geldstukken

 

3. Verkenningen in het Geereijnt:

    3.1. Nieuwveen en de venen De Geer

    3.2. De Naam Van de(r) Geer en zijn herkomst

    3.3. De eerste sporen

    3.4. Index op namen (bij ‘de eerste sporen’)

 

 

1. VERKLARING AFKORTINGEN:

 

Alle precieze data m.b.t. doop, trouw of overlijden zijn ontleend aan de Doop‑, Trouw‑ en Begrafenis‑boeken (DTB's) of Burgerlijke Stand (BS), ONA, ORA en WA m.b.t. Nieuwveen, en Zevenhoven zijn te vinden in SRM in Alphen a.d. Rijn, tenzij anders aangegeven

 

Bewaarplaatsen:

ANZ    = Archief Nederlands Zouavenmuseum, Oudenbosch

CBG    = Centraal Bureau voor Genealogie, Den Haag

GAA   = Gemeentearchief Amsterdam

GAG   = Gemeentearchief Gouda

GAH   = Gemeentearchief Haarlem

GAL   = Gemeentearchief Leiden

GAZ    = Gemeentearchief Zaanstad

HUA   = Het Utrechts Archief (Rijks- en Gemeentearchief)

NA      = Het Nationaal Archief, den Haag

RANH = Rijksarchief in Noord-Holland, Haarlem

SRM   = Streekarchief ‘Rijnlands Midden’, Alphen a.d. Rijn

 

Archieven:

BS       = Burgerlijken Stand

GB      = Gaardersbescheiden

MS      = Memorie van Successie

OAN   = Oud Archief Nieuwveen, collectie Roovers (ondergebracht bij: SRM)

OAR   = Oud Archief Rijnland, Leiden

ONA   = Oud Notariële Archieven

ORA   = Oud Rechterlijk Archieven

NA      = Notarieel Archief (na 1811)

WA     = Weeskamer Archieven

 

 

2. OVERZICHT VAN VOORKOMENDE MATEN EN GELDSTUKKEN

 

 

In het Rijnland, waar Nieuwveen onder viel, hanteerde men al vanaf de vroege Middeleeuwen de volgende MATEN:

 

Vlaktemaat:

morgen      =    0.85   ha

hond          =    0.14   ha   (6 hond = een Rijnlandse morgen en 1 hond = 100

 roeden)

roede         =    14.19 m2   (600 roeden is 1 morgen)

 

Lengtemaat:

            roede          =     3.767  m   (1 roede = 12 voet)

            voet            =     0.314 m       

 

 

GELDSTUKKEN:

 

De écu (schild of Franse kroon) was een munteenheid die in 1263 in Frankrijk verscheen en de waarde van drie Franse ponden (livres) vertegenwoordigde. Écu (van het Latijnse scutum) betekent "schild" en de munt werd zo genoemd omdat het ontwerp een schild met een wapen bevatte. De naam écu stond in Frankrijk in eerste instantie voor gouden munten. De gouden écu (écu d'or) van Filips VI van Frankrijk, die in 1337 werd ingevoerd en ook in de Nederlanden in omloop kwam, werd aldaar ook "schild" genoemd. De écu à la couronne (1384-1640) werd in de Nederlanden "Franse kroon" genoemd. Vanaf de dertiende eeuw werd door kooplieden in vele Noord-Europese  steden, waaronder Amsterdam, het gebruik van gouden munten, geslagen in Florence, als betaalmiddel ontdekt. Voor de handel bleken deze munten zo goed te voldoen dat men overging tot het slaan van eigen 24 karaats gouden munten aanvankelijk geheel naar het model van de Toscaanse Florijn. In Holland werden die munten guldens genoemd, een naam afgeleid van guldin pfenninc. Anderhalve gulden of 30 stuivers was de rekeneenheid van 1521 tot en met 1601, daarna wordt een gulden of 28 stuivers als rekeneenheid gebruikt tot de Franse overheersing in 1795. De “Caroli” gulden, die onder Karel V vanaf 1521 in Thal werd geslagen (daarom werd anderhalve gulden een daalder genoemd), kon zowel een gouden munt (2,91 gram) als een zilveren munt (22,85 gram) zijn, beide aanvankelijk ter waarde van 20 en later van 28 stuivers. De stuiver was in zilver geslagen. De stuiver werd verder onderverdeeld in 16 penningen. Van 1694-1800 betrof de gulden een zilveren munt met een gewicht van 10,6 gram. Ook kende men de halve stuiver of Groot Vlaams, die aanvankelijk in zilver maar later in koper werd geslagen. Weergave van een bedrag gebeurde bijvoorbeeld als volgt: 29-6-7 hetgeen neerkomt op 29 gulden, 6 stuiver en 7 penningen. Gedurende de Franse bezetting van 1795 tot en met 1813 werd Holland door Frans geld overspoeld waarvan vooral de assignaten (papiergeld) berucht werden wegens hun geringe waarde.Vanaf 1816 werd de gulden, uitgedrukt in het huidige decimale stelsel, ingevoerd.

Om een idee te hebben van de waarde (koopkracht) van een Caroli gulden of 20 stuiver moeten we ons realiseren, dat het dagloon in de 16e eeuw uiteen liep van 4 in het begin van de eeuw, tot 16 stuiver aan het eind van de eeuw. Het dagloon in de 17e en 18e eeuw was ongeveer 20 stuiver.

 

 

3. Verkenningen in het Geereijnt:

 

3.1. NIEUWVEEN en de venen DE GEER:

 

Op de landkaart van Nederland nemen wij u mee naar het uitgebreide plassengebied van Zuid‑Holland. Tussen de Langeraarse, Westeinder en Braassemer-plassen vinden we de dorpen Leimuiden, Nieuwveen en Aalsmeer. Nu we daar zijn aangeland gaan we terug in de tijd. Het gebied tussen deze dorpen maakte omstreeks 800 tot 900 na Chr. deel uit van uitgestrekte veenmoerassen, welke werden doorsneden door een aantal rivieren en stroompjes. In 985 verkreeg Dirk II, graaf van het Hollandse huis, van de Duitse keizer de rechten op deze veenwildernis. Hij liet stukken veenland afbakenen en gaf het ter ontginning aan vrije boeren, in ruil voor een jaarlijkse vergoeding, de zogenaamde recognitietijns. In een contract, de zogenaamde “cope” werden de rechten en de plichten van de pioniers gedetailleerd geregeld. De term “cope” vinden we daarom terug in namen van dorpen in het bovengenoemde gebied zoals het tegenwoordige Boskoop en Nieuwkoop. Ook de naam van het vroegere dorp Vriesecoop, dat ten noord-westen van het huidige Nieuwveen lag, verwees naar deze “cope. Een strook veenland, gelegen tussen Aalsmeer, Calslagen en Vriesecoop, blijkt te worden aangeduid met de naam DE GEER. Dit veengebied werd in 1275 door graaf  Floris V geschonken aan de abdij van Rijnsburg.[1] In de acte die over deze schenking gaat, lezen we:

 

Wij Florens heden ten dage graaf van Holland erkennen voor getuigen dat wij tot het zielenheil van onze voorouders graven van Holland en indien wij schuldig mochten zijn aan de abdij van Rijnsburg voortvloeiend uit akkoorden laatstelijk gesloten tussen ons en hen ter betaling van al hetgeen aan eerdergenoemde abdij toekomt vrijgevig in eigendom overdragen al de gronden die door het volk worden genoemd GERE, Calslagen, Aalsmeer en Vriezenkoop die zij tot nu toe slechts in bruikleen hadden.[2]

 

Op een oude kaart, getekend door Jan Jansz. Douw en  Steven van Brouckhuysen (1ste uitgave, 1647) [3] kunnen we nabij de gebieden Aelsmeer, Calslagen en Vriesecoop een strook land traceren, dat geert [4], d.w.z. aan één, of meer zijden schuin loopt (zie: rode pijl).

 

Detail uit de kaart van 1647
Detail uit de kaart van 1647

 

 

Dat dit ‘geerend’ stuk(moeras)land vermoedelijk het betreffende veen De Gheer is, kunnen we lezen in een scheidsrechterlijke uitspraak uit 29 augustus 1295,[5]  waar een nadere precisering over de ligging van dit gebied wordt gegeven. Hier lezen we, dat de GERE of GHEER gelegen was tussen Aelsmeer en Calsloe (Calslagen):

    

     Allen den ghenen die desen brief sien of hoeren lesen maken cont

ende openbare wi Jan van Ambers Florens van den Tollen ridders

Hughe van Hillare ende Godevart Willaems sone wat wi alstons onse

Here grave van Holland beval ende hiet dat wi up onse siele en bi

onsen ghezvoren eeden ondervinden souden een besiet van den vene

dat gheheeten is de GHEER ende gheleghen is tusschen Aelsmaer en

Calfloe als van den ambochte ende van den rechte ende van der tiende

ende van den eighen. Soe segghe wi bi onsen eeden die wi ghezvoren

hebben omme de rechte waerheit te regelhen van den voirseiden sacken

wat wi hebben ghevonden dat die van oude Calfsloe sullen hebben tvaelf

     vuirlinghe voer Drecht voert ………

 

Opvallend is voorts nog in deze scheidsrechterlijke uitspraak het zinnetje “Soe segghe wi …… dat wi hebben ghevonden dat die van oude Calfsloe sullen hebben tvaelf vuirlinghe voer Drecht voert”. Hieruit mogen we concluderen dat de rivier de Drecht de (zuid)grens van het veen “De Geer” was. Dat er wordt gesproken van twaalf voorlingen wil zeggen dat het gebied al ontgonnen was.[6] De afmetingen van het te ontginnen land werden namelijk nauwkeurig bepaald met behulp van een lange meetstok, de zogenaamde roede. De kavels, die zo ontstonden, hadden een vaste breedte van 30 roeden en een lengte van 360 roeden ofwel zes voorling. Een voorling was de afstand die men kon ploegen zonder de ploeg te keren. Ontgonnen land was daarom meestal verdeeld in stukken van zes voorlingen. Was de  ontginning succesvol dan werden de kavels dikwijls verlengd tot twaalf voorling, men spreekt daarom wel van zes en twaalf voorlinghoeven.

Het op de landkaart van 1647 met geel ingekleurde veengebied is ongeveer 3.700 meter lang en 550 en 1.370 meter breed. De lengte komt dus in werkelijkheid uit op ongeveer zestien voorlingen in plaats van de in de scheidsrechterlijke uitspraak genoemde twaalf voorlingen. Echter de positie van het veengebied tussen Aalsmeer, Calslagen en de Drecht duiden er op dat het hier naar alle waarschijnlijkheid om het betreffende veengebied “De Geer” gaat. Dat de breedte niet overeenkomt met de normale breedte van ontgonnen kavels is niet zo verwonderlijk omdat het hier immers om een geerend stuk veenland handelde. Het betreffende veengebied is ongeveer 350 hectare groot.[7]

 

De eerste vermelding van Nieuwveen, die we tegenkwamen, is uit de 2de helft van de 13de eeuw. Gijbrecht (IV) van Amstel, geboren ca. 1235, heer van Amstel, ridder, verkoopt met zijn broer Willem, proost van St. Jan te Utrecht, een vrije watergang aan de ingezetenen van Kalslagen en Nieuwveen.[8]

In 1364 ontstond er onenigheid over de rechtmatigheid van deze verkoop, waarbij Kalslagen en Nieuwveen in het gelijk werden gesteld. “Aalbrecht, bij Godst genade Palsgraaf opten Rijn, Hertog in Beyeren, Ruwaart van Henegouwe, van Hollandt, ende Zeland, ende Westfrieslant” tekent hiertoe een acte, waarbij “Niewenveen ende Oude Kalslagen vrijdom van dijck en sluijs gelt” wordt verleend “als sij hier voortijts dien gehad hebben”.[9]

Dat het leven in het veengebied niet gemakkelijk was, blijkt uit belastingmaatregelen. Zo werd in 1390 door Albrecht van Beieren de belastingheffing voor de bewoners van Nieuwveen “om hunne armoede” van zestien naar acht riem terug gebracht. In 1395 bedroeg de heffing nog maar drie riem en werd toen zelfs verder naar één riem terug gebracht. Albrecht’s zoon Willem VI verleende in 1406 de bewoners van Nieuweveen zelfs algehele vrijstelling van belasting.[10]

Na het overlijden op van Willem VI op 31.5.1417 kwam Nieuweveen in handen van zijn enig kind Jacoba van Beieren, die op 18.8.1417 Nieuweveen te leen gaf aan haar thesaurier Jan Heer van Montfoort, die daarmee de nieuwe ambachtsheer van Nieuweveen wordt. Het gaat om een zgn. onsterfelijke leen, d.w.z. dat bij overlijden van Jan Heer van Montfoort Nieuweveen vervalt aan zijn nakomelingen.[11] Deze leenoverdracht vond plaats op een moment dat de oude partijstrijd tussen Hoeken (tegen Bourgondië) en Kabeljauwen (vóór Bourgondië) veranderde in een strijd om de rechten van Jacoba van Beieren op de opvolging.[12]

Met de Zoen van Delft op 19 juni 1428 kwam een einde aan de strijd en kon de Bourgondische heerschappij zich meester maken van het gezag over Holland. Het land echter had als gevolg van de strijd zwaar geleden. Hoeken en Kabeljauwen hadden afwisselend het land afgestroopt, dorpen geplunderd en platgebrand. Grote gedeelten van het land waren onder water gezet of ondergelopen, doordat het waterstelsel niet meer functioneerde.[13] Het kan haast niet anders, dat ook de bewoners van Nieuwveen de gevolgen van deze strijd aan de lijve hebben ondervonden. Dat alles neem niet weg, dat de heer Jan van Montfoort in 1475 van Nieuwveen vijftien pond uit de korenteinde en veertien pond uit de turfmaat ontving.[14]

Het afgraven van de veengronden voor de winning van brandstof voor de opkomende steden, ongeveer 200 jaar later, zal enige economische vooruitgang hebben gegeven. Maar door het onverantwoord weghalen van de laatste restjes turf d.m.v. het zgn. slagturven, in de 18e eeuw,  werd de leefruimte letterlijk en figuurlijk steeds kleiner. Land verdronk en grote waterplassen kwamen er voor in de plaats.

            

Nu hebben onze voorouders niet alleen in Nieuwveen gewoond, maar ook in de directe omgeving ervan. Want behalve ‘Niwueveen  lagen er nog  andere ambachten in de onmiddellijke omgeving waar onze voorouders ook hebben gewoond. Daarom staan we ook nog even stil bij de heerlijkheid De Uiterbuurt. De Uiterbuurt, destijds geschreven Uijterbuurt soms ook Uijtterbuurt, was een strook land ten noorden van Nieuwveen, op de huidige kaarten aangeduidt met de naam Oosterhout. De naam Uiterbuurt is ontstaan, omdat het aan het einde, aan het ‘uiterste’ van het Ambacht van Nieuwveen en van het Graafschap Holland was gelegen, tegen ‘het Stigt van Utrecht’.[15] Een aantal van bovengenoemde plaatsen komen we tegen op een detail uit de ‘Caerte van Noorthollant’; door Joost Jansz Beeldsnijder, 1575. Houtgravure, 85 x 60 cm (kaartkader), U.B. Amsterdam:

 

 

detail uit de Caerte van Noorthollant
Detail uit de Caerte van Noorthollant, 1575

 

 

Over de Ambachtsheerlijkheid zelf kunnen we kort zijn, het was een begrensd gedeelte land, waarover een Ambachtsheer het bestuur en de rechtspraak uitoefende, dit laatste al dan niet met bijstand van een rechtsgeleerde ‑ baljuw ‑ (in 1399-1400 bijv. viel Nieuwveen onder het baljuwschap van Rijnland).  De Ambachtsheer had een aandeel in de geldelijke voordelen van het Ambacht. De Ambachtsheer was bevoegd de heerlijkheid aan iemand anders over te dragen meestal tegen een geldelijke vergoeding. De aanduiding ‘heerlijkheid’ heeft overigens niets te maken met smaak of genot. Er waren ‘lage’ en ‘hoge’ heerlijkheden. Een tot heerlijkheid geworden gebied, met beperkte rechtspraak, was een ‘lage’ Ambachtsheerlijkheid. Was het gerecht ook bevoegd tot het berechten van zware misdaden, waarop lijfstraffen en zelfs de doodstraf stond, dan was er sprake van een 'hoge' heerlijkheid. Zo'n heerlijkheid bezat een eigen galg. Het dorp Schoot (het lag halverwege de weg Nieuwveen ‑ Nieuwkoop) was  zo'n ‘hoge’ heerlijkheid. Op een oude kaart van Schoot staat ‘de galgenplaats’ aangegeven. In 1724 wordt Nieuwveen door de Staten van Holland als ‘heerlijkheid’ verkocht aan de stad Haarlem voor f. 15.500,‑; in 1745 wordt De Uiterbuurt door de Ambachtsheer Gerrit Willem van der Laan eveneens overgedragen aan de stad Haarlem. Dit luidde tevens het einde in van De Uiterbuurt, want nadat eerst het aangrenzende Schoot omstreeks 1750 werd verzwolgen door het water van de door de turfafgraving ontstane plassen, ging zo'n veertig jaar later De Uiterbuurt ten onder. Nieuwveen bleef nauwelijks gespaard.

 

De Ambachtsheerlijkheid Nieuwveen en die van de Uitterbuurt waren overigens klein. De Inquisitie van 1369 vermeldt het aantal gezinshoofden per ambacht. In Nieuwveen werden 70 gezinshoofden geteld. Of dit gelijk staat aan 70 huizen is de vraag. Zowel in 1494 als in 1514 werd door de Graaf van Holland een onderzoek ingesteld naar de economische gesteldheid in de Ambachten van Holland en West-Friesland in verband met de herziening van de ‘Schilltaelen’, later ‘Verpondinghe’ (een belasting op huizen landerijen) geheten. Het onderzoek of  Enqueste uit 1494 vermeldt 18 haardsteden voor Nieuwveen. In deze Enqueste wordt ook vermeld dat ten tijde van het overlijden van Karel de Stoute in 1477 er in Nieuwveen 10 haardsteden meer hadden gestaan.[16]

Uit een onderzoek dat in 1514 werd gedaan naar de staat van het vermogen en stand van zaken van de steden en dorpen in Holland blijkt dat de oppervlakte van Nieuwveen omtrent 350 morgen was en die van De Uitterbuurt omtrent 100 morgen. Voorts wordt gemeld dat er in Nieuwveen 13 huizen stonden en in De Uitterbuurt 9. In totaal dus 21 huizen, waarvan de bewoners (en knechten) zich nauwelijks kunnen bedruipen. Tot voor kort, zo wordt nog vermeld,  waren er 28 huizen. Maar door de oorlogssituatie [17] was Nieuwveen en de Uitterbuurt in een tijdspanne van 10 jaar 7 huizen kwijtgeraakt. Hetzelfde wordt gemeld over de groep mensen die het allemaal moet opbrengen, de zogeheten ‘communicanten’, die namelijk blijkt te zijn teruggelopen van 100 naar 75.[18] Als we op grond van het aantal ‘communicanten’ een schatting maken van het aantal inwoners komen we op maximaal 300 inwoners in 1514.

In 1599, midden in de tachtigjarige oorlog, telden Nieuwveen en De Uitterbuurt samen 105 weerbare mannen tussen 18 en 60 jaar[19]. Hiervan uitgaande zouden beide plaatsen samen ongeveer 600 inwoners hebben gehad.

In de 17e eeuw neemt het aantal inwoners van Nieuwveen en De Uitterbuurt sterk toe. Zo is het zeker dat in 1623 Nieuwveen 1064 inwoners telde en De Uitterbuurt 195, samen dus 1259 inwoners.[20] Bij de verponding in 1632 telde men in Nieuwveen en De Uitterbuurt samen 134 huizen. Tevens wordt vermeld dat de oppervlakte is: 334 morgen, 574 roeden. Aan belasting  moet worden betaald 844 gulden, 4 stuivers en 13 penningen.[21] In 1672 telden Nieuwveen en de Uitterbuurt samen 219 weerbare mannen tussen de 18 en 60 jaar[22]; wat neer zou komen op ongeveer 1200 inwoners.

In 1733 blijken er echter nog maar 59 huizen te staan in Nieuwveen, Blokland en de Uitterbuurt samen, w.o. 18 bouwhuizen (boerderijen). Aan belasting moet worden betaald 196 gulden en 10 stuivers.[23] Dit wijst erop, dat het inwoneraantal dramatisch teruggelopen is naar ongeveer 500.  De oorzaak van de neergang van Nieuwveen wordt verklaard door een “Memorie van de Schout van Nieuwveen, Zevenhoven en Noorden op 4.9.1733”, waarin wordt aangegeven dat het water een ernstige bedreiging vormde voor het nog overgebleven land.

Aangenomen kan worden dat er tot 1800 nauwelijks huizen zijn bijgekomen mede gelet op de 552 inwoners, die Nieuwveen telt in 1792. Het is pas in 1832 dat Nieuwveen met 112 huizen er beter voor lijkt te staan.[24]

 

Hoewel Nieuwveen een kleine plaats was, was er in het jaar 1640 al wel een algemene dorpsschool aanwezig, gelegen naast de uit 1559 stammende kerk in de Kerkstraat.

Overigens had Nieuwveen reeds in het begin van 14de eeuw een eigen ‘bedehuis’, zo blijkt uit een acte van 21 juli 1331, waarbij graaf Willem III “op Sinte Marie Magdalena-avond int jaar 1331” toestond “die leenacker legghende bi der kerc lane te Nuwenvene” te verkopen. In “de Oudheden en Gestichten van Rijnland”, alsmede in “de beschrijvingen van het Utrechtse Bisdom” wordt vermeld dat de kerk in Nieuwveen aan de heilige Nicolaas was toegewijd en door de Graven van Holland werd begeven. De in 1559 gebouwde kerk, die in 1578 overging in handen van de gereformeerden, is in 1831 afgebroken en daarna herbouwd in de vorm, zoals we die vandaag de dag aantreffen. De Nieuwveense katholieken gingen vanaf 1578 tot omstreeks 1866 te Zevenhoven ter kerke.

Hoe de onderlinge verhoudingen tussen gereformeerden en katholieken in Nieuwveen zijn geweest, blijft gissen. We kunnen aannemen, dat de hervorming die einde 16e eeuw zijn beslag kreeg in Nieuwveen, waardoor de Nieuwveense katholieken in Zevenhoven ter kerke moesten gaan, de nodige spanningen heeft opgeleverd. Op zondag ging het dorp weliswaar uit elkaar, door de week kon men echter niet om elkaar heen. Nieuwveen  was immers, zoals we reeds vermeldden, in de 15e, 16e en 17e eeuw erg klein. In het boekje van J.C.J. Seuter [25] lezen we over de periode einde 18e eeuw, dat “naar men zegt de (katholieke) kerk (van Zevenhoven) met glimmende pannen gedekt was geworden, doch deze moeten, op aanklagt van een predikant te Nieuwveen weder verwijderd worden en door riet vervangen” . In hetzelfde boekje lezen we dat pastoor Cock (ong. 1740) “een rijk man was, die zeide als men de Roomsche kerk niet van verre mocht zien, ten minste een pastorie te willen bouwen, welke te Nieuwveen kon gezien worden. En dit plan volvoerde hij”.[26]

In de 19e eeuw kwam hierin duidelijk verandering. In de breve ‘Ex qua die’ van 4 maart 1853 verhief Pius IX de apostolische vicariaten Roermond, Den Bosch en Breda tot bisdommen en stelde noordelijk daarvan een aartsbisdom Utrecht en een bisdom Haarlem in. Dit nieuwe bisdom viel ongeveer samen met het grote aartspriesterschap Holland en de Zeeuwse eilanden en was dus veel groter dan het gelijknamige bisdom van 1559, dat weinig anders dan Noord-Holland had omvat.

In korte tijd herrezen overal in Nederland nieuwe rooms-katholieke godshuizen, ook in Nieuwveen. Een nieuwe rooms-katholieke kerk aan de tegenwoordige Dorpsstraat werd in 1867 in gebruik genomen.

 

 

 

3.2. DE NAAM VAN DE(R) GEER EN ZIJN HERKOMST:

       

In het rechterlijk‑ en weeskamerarchief van Nieuwveen en de Uitterbuurt zien we herhaaldelijk achter de naam van personen aangegeven: komend uit het Geereijnt. Dit is echter steeds een duidelijke toevoeging achter de achternaam. Met betrekking tot de achternaam van de(r) Geer ontdekten we, dat het gaat om een reeds lang bestaande achternaam. De eerste vermelding die we tegenkwamen was in het jaar 1281[27], hier lezen we: ‘DIDDIRIC VAN DEN GHERE in des borggraven gherechte VI morghen lants’. D.w.z. dat deze Diddiric (Dirk), die woonde in Calslagen, pacht moest betalen aan Graaf Florens (Floris V).[28]

 

De achternaam komen we ook tegen op 6 april 1367 wanneer Herman van den Gheer, knaap, aan de Sint Stevensabdij van de Benedictinessen te Oudwijk bij Utrecht het recht belooft van voorkoop van de beterschap (alle winst) op 4 morgen land die hij in elfpacht houdt [29]

 

Op 17 april 1384, des iersten Sondaghes na Paschedage, wordt in een Gerechtsbrief van Linsc(h)oten vermeld dat Hubrecht van den Gheer ten behoeve van Andreis Johanszoen afstand doet van zijn recht op 10 morgen land die hij in Linschoten van het (Utrechtse) kapittel in erfpacht had.[30] Het voornoemde stuk is gezegeld met het zegel van de schout in groene was.

 

Op 15 mei 1384 legt hertog Albert van Beieren een geldboete op aan schouten, hofsteden van Rijnland en inwoners van die streek die “tegen hem misdaan hebben”. Claes van den Gheer wordt een boete van 10 ouder scilde (zie onder geldstukken) opgelegd [31] . In 1396 blijkt een Claes van den Gheer te Oudewater in hechtenis te zitten. Aernt Sluusmanszoon, een dienstman van de hertog, had hem namelijk aangeklaagd wegens “vredebraak”, lijfelijk verzet tegen de vrede van de stad. Uit het archief van die stad blijkt dat Claes op zaterdag na allerheiligen zal worden overgedragen aan het hof van den Hage, die uitspraak zal moeten doen. De baljuw van Rijnland, Symon Speyert, en Claes van der Geer verschijnen daarop in ’s Gravenhage en in zijn verweerschrift daagt Claes, overtuigd van zijn onschuld, Aernt Sluusman uit tot een tweegevecht [32].

 

Tevens wordt vermeld in 'Regesten van het St. Catharinagasthuis' dat op 8 april 1443 Ghijsbrecht  Claeszoon van den Gheere voor de schout van Reynsterwoude, Vriesecoop en Leymuiden erkent van Sinte Katrynengasthuis gekocht te hebben 1/8 van 1/2 van 2 1/2 morgen en 1 hond land in Leymuyden en belooft aan het gasthuis hiervoor vrijwaring voor weg, watering, banwerk en ongeld. Het stuk is gezegeld met het zegel van Aernt Aerntszoon, schout van Reynsterwoude, Vriesecoop en Leymuyden [33] en luidt als volgt:

 

Ic Aernt Aerntszoon scout van Reijnsterwoude, van Vrie­secoop ende

van Leijmuijden doe condt allen luijden, dat voir mij quam Ghijsbrecht

               van den Gheere ende geliede dat hij gecoft ende overgeno­men

            heeft van Sinte Katrijnen Gasthuijs bij consent den burgermeesters van     

            Leijden ende den gasthuijsmeesters van den Gasthuijse voir(noem)d een

            achtende deel van die helft van twie morgen lants luttel min off meer

            ghelegen in den banne van Vriesecoop streckende mitten eenen eijnde

            in die Drecht  vorgaende an den Vriesenwech ende heeft belegen an die

            westijnde Jan Orinxzn, am die oestzijde Jonge Govert Iteyn, noch een

            achtende deel van die helft van derdalff (d.i. derdehalf of te wel 2 1/2)

            morgen lands, verde een half hont luttel min of meer gelegen in

            den banne van Leijmuijden streckende van den wech westwaerder

            neder­waerts ende heeft belegen an dat westeijnde Pieter Simonszn, an

            die zuijtzijde Ghijsbrecht van den Gheere zelve ende Willem Hemrixzn

            ende an die noortzijde noch Ghijsbrecht vors(eijd) zelve ende Ghijbrecht

            Claeszn van den Gheer voirn(oem)d lonede voir him voir sijnen erven

            of nacomelinge den Gasthuijse van Sinte Katrine vors(eij)t tot Leijden,

            dit voirs(eij)te lant also hi dat gecoft ende overgenomen heeft vrij

            te houden tot ewigen dagen als van wech wateringe ende banwerck

            ende vont alle ongelt dat dan vorcomen mach of te doen ende

            waert zake dat dat Gasthuijs vors(eijd) hier enigen hinder, cost of

            schade bij lede ende mit recht verwonnen  worde so soude dat Gasthuijs

            vors(eij)t hun verhalen ende versien an alle Ghijsbrecht Claeszn

            sinnen erven of nacomelingen goeden die sijns ter tijt hebben of hier

            namels vercrigen zullen waer die gelegen zijn binnen steden of daer

            buijten ende desen zullen sij him niet verweren noch bescutten

            mit ghenen recht hetsij geestelic of waerlic noch mit ghenen voir den die men

            dan vor vinden of vijsieren mach alle dinge sonder argeliste hier hebben om

            ende over geweest als tuge Huge van den Were ende Willem Gerrit Janszn

            in ken­nisse der waerheden so heb ic Aernt Aerntszn als scout vors(eijd)

            desen brief bezegelt mit minne zegel hier an gehangen int jaer ons Heren

            duijsent vierhondert drie ende veertich op ten achtende dach van Aprilles.

 

Het leggen van verbindingen tussen een van bovengenoemde van de(r) Geren is (nog) niet mogelijk vanwege het ontbreken van historische gegevens. Wij geven echter deze informatie, omdat ze iets zegt over het vroege voorkomen van de naam VAN DE (DEN, DER) GEER (GHEER, GHERE, GHEERE) in het gebied Nieuwveen e.o.

 

Over de herkomst van de familienaam VAN DE (DEN, DER) GEER (GHEER, GHERE, GHEERE) in het gebied Nieuwveen e.o. valt tenslotte te melden, dat het gaat om een zgn. herkomstnaam of toponiem. Dit is af te lezen uit het gebruik van  het voorvoegsel ‘van’.  Geografische toenamen van dit type duiken volgens Gysseling [34] voor het eerst eind 11de eeuw bij de adel in Nederland op. Sedert het begin van de 12de eeuw dragen dan edelen in Holland, Utrecht en Gelderland in verreweg de meeste gevallen zo’n achternaam met ‘van’, Latijn ‘de’. In veel gevallen refereerde de ‘van’-naam naar een heerlijkheid  die erfelijk bezit en vaak ook domicilie van de heer was. [35] In ons geval verwijst de ‘van’-naam vermoedelijk naar het veen DE G(H)EER, dat zoals we eerder vermeldden in 1275 door graaf Florens geschonken werd aan de abdij van Rijnsburg.

Het vroege voorkomen van de familienaam (vanaf einde 13de eeuw) van de (den, der) Geer (Gheer, Ghere, Gheere) kan op grond hiervan een aanwijzing zijn dat deze familie, die zich met deze familienaam siert, oorspronkelijk van adellijke afkomst is. Daarbij dient overigens wel in aanmerking genomen te worden, dat al spoedig [36] het ‘van’ in toenamen steeds meer is gaan zinspelen op een meer algemene geografische connectie.

Het feit dat in onze ‘van’-herkomstnaam tevens het lidwoord ‘de’ opduikt, is een aanwijzing dat het bij de toponiem Geer (Gheer, Ghere, Gheere) om een waternaam gaat [37], hetgeen bevestigd wordt door wat we weten van de venen De Geer.

Opmerkelijk is het vroege voorkomen van ‘Den’ in onze familienaam en dat in 1281. Veelal wordt aangenomen dat dit bijzonder oud ogende Den-type op Nederlandse bodem releatief laat is ontstaan (16de, 17de eeuw), namelijk in het kielzog van het zogenaamde accusativisme in Nederlandse dialecten. Dit verbuigingsverschijnsel moet, zo wordt gesteld, op zijn laatst in de 17de eeuw zijn beslag hebben gekregen. [38] Het is duidelijk dat deze aanname correctie behoeft.

 

Zoals gezegd, lukte het ons tot nu toe (nog) niet om een genealogische verbinding te leggen tussen de Diddiric (vermeld in 1281), Herman (1367), Hubrecht (1384), Claes (1384, 1396) en Ghisbrecht Claeszoon (1443) van den Gheer(e). We kregen pas wat meer historische grond onder voeten met een zekere Willem van der Gheer (geb. ong. in het jaar 1480). Hoogstwaarschijnlijk is hij de oudste voorvader van drie Nieuwveense families van de(r) Geer.

In onze optiek gaat het in de hiernavolgende genealogie om niet meer dan een verkenning, omdat de verbindingen tussen de geslachten nog te veel waarschijnlijkheden bevatten. Dit wordt vooral ook veroorzaakt door het feit dat achternamen, ook al waren ze bekend, bij uitzondering gebruikt werden in de 15e, 16e eeuw. In het midden van de 17e eeuw zien we dat het gebruik van achternamen meer gemeengoed is. In onderstaande genealogie staan als gevolg dan ook veel achternamen tussen haakjes, omdat in het historisch materiaal dat we hebben geraadpleegd het gebruik van de achternaam eerder uitzondering dan regel is.

 

3.3. DE EERSTE SPOREN:

 

Onder dit voorbehoud komen we tot de volgende Genealogie van Willem van der Gheer tot in het derde geslacht:

 

 

 

https://www.genealogy-vdgeer.nl/schema.jpg

 

 

 

 

I.                Willem van der Gheer, geboren rond 1480, wonende te Nieuwveen (?)

Zijn zonen bij een onbekende vrouw:

 

1.     Jan Willemse van der Gheer, ook wel geschreven als Jan Willemse van der Geer

geboren rond 1510, volgt onder II-a.                 

2.     Dirck Willemse van der Gheer, geboren rond 1510, volgt onder II-b.

 

      II-a      Jan Willemse van der Gheer, ook wel geschreven als Jan Willemse van der Geer

                  vermoedelijk ambachtsbewaarder van Nieuwveen en landbouwer, geboren

                  rond 1510, wonende te Nieuwveen?Uiterbuurt, zoon van Willem van der Gheer (I).

 

In een lijst van ambachtsbewaarders [39] wordt Jan Willemsz. In 1550 genoemd als

ambachtsbewaarder van Nieuwveen, vermoedelijk gaat het hier om bovengenoemde Jan Willemse van der Gheer, landeigenaar in Nieuwveen.

 

Uit het Archief van de Staten van Holland van 1558 [40] blijkt, dat Jan Willems van der Gheer bewoner is van een huis met 9 morgen (= 7,65 ha) eigen land in de Uitterbuurt/Nieuwveen, dat getaxeerd wordt op 12 caroli guldens, tevens huurt hij 14 hond ( bijna 2 ha) land van de kerk.

Hiervoor wordt hij fiscaal aangeslagen.

Letterlijk lezen we:

 

Jan Willems van de Gheer bewoent een

                        huijs met IX margen eijgen lants getaucxeert

            op XII ca. gulden                                                      

            fant den Xden penning                                              XXIIII stuiver

 

Jan Willems van de Gheer bewoent een

                         huijs met IX margen eijgen lants getaucxeert

            op XII ca. gulden                                                      

            fant den Xden penning                                              XXIIII stuiver

 

                        Jan Willems van der Gheer heeft gehuijert

                         van de kerckmeesteren XIIII hont lants voer

                        XI ca. gulden ende VII stuiver, den kerkck haer

                        meedendeel vrij, der comt Jan voernoemt te

                        geven van zijn portien van

      den Xden penning                                                      VX stuiver III penningen

 

 

 

Over ‘DE AMBACHTSBEWAARDER’ is het volgende te melden: De ambachtsbewaarder werd als regel voor twee jaar benoemd door de ambachtsheer, vaak op voordracht van de schout. Meestal bezat de kandidaat ook een stuk grond (ingeland) en was daarmee automatisch belanghebbende bij een goed ambachtsbestuur. Het volgend jaar werd zijn ambtsbroeder aangewezen. Bij tussentijds overlijden nam soms de familie de taak over. Deze bestond blijkens de rekeningen uit het (laten) repareren van dijken, wegen en bruggen en het uitvoeren van de schouw. Veelal droeg hij ook zorg voor het inzamelen van de omslag (de aanslag in de ambachtslasten, die over de ingelanden werd verdeeld). Daarnaast fungeerde hij als verdediger van de ambachtsbelangen bij hogere instanties, zoals het Hoogheemraadschap van Rijnland of het stadsbestuur van Gouda of Haarlem.

 

De ambachtsbewaarders bemoeiden zich soms ook met andere zaken, zoals de financiële gevolgen van het kerkonderhoud. De "oudste" ambachtsbewaarder diende de rekening in bij de schout of samen met de schout bij de ambachtsheer dan wel rechtstreeks; de rekening werd uiteindelijk door het Hoogheemraadschap nagezien, dat hem dan, eventueel na wijziging, goedkeurde. Het overschot werd door de zittende bewaarder overgedragen aan zijn opvolger. Uit de rekeningen blijkt, dat in de loop der jaren de bestuurskosten toenemen: in de jaren voor 1600 vinden we meestal alleen rekeningen voor aanleg en onderhoud en salaris voor de schout (en, maar hoe kan het ook anders, die van de verteringen); later nemen reis‑ en verblijfkosten en vergaderkosten relatief toe. Opvallend is, dat de oudst vermelde namen meestal die van de herbergiers zijn; pas later komen schouten, secretarissen en boden bij name meer in beeld. In kleinere ambachten werd de ambachtsbewaarder (uiteraard na gebleken geschiktheid) na twee jaar niet vervangen, maar bleef in zijn functie. Ook waren er (kleine) ambachten, die slechts één ambachtsbewaarder hadden.[41]

 

Op 30.4. 1577 blijkt er een obligatie uit te staan ten laste van Jan Willemse van der Geer van 5 gulden en tien stuivers vanwege een schuit.[42] De tekst luidt als volgt:

       

                        Noch een obligatie spreeckende op Jan Willemsse

                        van der Geer, wonende tot Nijenweveen, inhoudende

                        vijff gulden ende thien stuivers ten causte van

                        een schuijte van date de lesten Aprilis XV [15] ende LXXVII [77].

      

 Zijn zoon bij een onbekende vrouw:

        

1.     Waarschijnlijk Clement Janse van de Geer, geboren op of direct na 1539 gelet op het gegeven, dat deze naam bij de plaats Nieuwveen voorkomt op een ‘Lijst van weerbare mannen van Rijnland van 1599, van boven de 18 en beneden de 60 jaar [43], volgt onder III‑a.

       

 

  II‑b.  Dirck Willemse van der Gheer, landbouwer, geboren rond 1510, wonende te  Nieuwveen/Uitterbuurt, zoon van Willem van der Gheer (I).

           Uit het Archief van de Staten van Holland [44] blijkt, dat Dirck Willemse van der Gheer in  Nieuwveen/Uitterbuurt een huis bewoont met 12 morgen (= 10,2 ha) eigen land, wat  getaxeerd wordt op 31 caroli gulden.

Hiervoor wordt hij fiscaal aangeslagen.

Letterlijk lezen we:

 

            Dirck Willemsse van der Gheer bewoent

            een huijs met XII margen eijgen lants

            getaucxeert op XXXI caroli gulden

            fant den Xden penning                                              III car. Gulden 2 stuiver 

 

            Dirck was gehuwd met N.N..

           

Uit dit huwelijk:

       

1.     Jan Dirckse (van der Gheer) ook wel geschreven Jan Dirxsz en Jan  Dirckxz, geboren voor 1539 omdat hij niet voorkomt in een ‘Lijst van weerbare mannen van Rijnland van 1599 van boven de 18 en beneden de 60 jaar [45], wel tekent hij als secretaris van Nieuwveen., volgt onder III‑b.

       

            2. Willem Dirckse (van der Gheer) ook genaamd Willem Dirxsz en Willem Dircxz, geboren rond 1540, volgt onder III‑c.

       

 

  III‑a.  Clement Janse (van de Geer), geboren op of direct na 1539 gelet op het   gegeven, dat deze naam bij de plaats Nieuwveen voorkomt op een ‘Lijst  van weerbare mannen van Rijnland van 1599,

            van boven de 18 en beneden de 60 jaar [46], wonende te Nieuwveen, waarschijnlijk zoon van Jan Willemse van der Gheer (II‑a).

            De naam Clement Jansz komt voor op een ‘Lijst van Weerbare Mannen van   Nieuwveen van boven de 18 jaar en beneden de 60 jaar’ van 14.1.1599.[47]

  Hij is zeer waarschijnlijk, gelet op het eenmalig voorkomen van de naam Clement Jansz op deze lijst, de vader van Pieter Clementse (van de Geer).

            Zijn kinderen bij een onbekende vrouw:

       

1.     Pieter Clementse (van de Geer), ambachtsbewaarder (1594,1609), geboren rond 1560 mede gelet op het gegeven, dat deze naam bij de plaats Nieuwveen voorkomt op een ‘Lijst van weerbare mannen van Rijnland van 1599 van boven de 18 jaar en beneden de 60 jaar’[48], wonende te Nieuwveen, overleden rond 1624, ongeveer 64 jaar oud.

In de ‘Kohieren van de Dorpen in het Ressort Leiden van 1600’ [49] staat hij vermeld onder Nieuwveen met een belastingaanslag van 20 gulden.

                 Op de ‘Lijst van Ambachtsbewaarders op voornaam, van 1400 tot 1700  (Deel 2)’[50], staat hij vermeld als ambachtsbewaarder van Nieuwveen en wel in 1594 en 1609.

     In de ‘Kohieren van de Dorpen van het Ressort Leiden van 1600’[51] wordt hij aangeslagen voor 10 gulden met een verdubbeling van 20 gulden (vanwege achterstallige betaling?),

     waardoor hij uiteindelijk 30 gulden moet betalen.

     Uit het ‘Kohier van de 200e Penning van Rijnland van 1623’ [52] blijkt dat hij 10 gulden belasting moet betalen. In het ‘Kohier van de Penningen van Rijnland van 1625’ [53] wordt vermeld dat hij is overleden.

Bij de boedelscheiding van zijn zoon Jan Pieterse van de Geer, die tijdens zijn leven getrouwd was met Catharijna Cornelisdr, wordt naar Pieter Clementse  verwezen  als ‘bestevaeder’ (grootvader), met de opmerking dat hij overleden is. [54]

           

            2. waarschijnlijk Gerrit Clementse (van de Geer), geboren rond 1570, overleden na donderdag 15 november 1640.[55]

         

3. waarschijnlijk Jaepgen Clements (van de Geer), Gelet op de weinig voorkomende naam Clement kan zij heel goed een zuster zijn van Pieter Clementse van de Geer, geboren rond 1585, wonende in het  

     Nieuweveensche Blocklandt, overleden voor donderdag 15 november 1640 [56], hoogstens 55 jaar oud. Jaepgen was gehuwd met Thomas Ariense, geboren rond 1590, wonende te Nieuweveensche Blocklandt, overleden na donderdag 15 november 1640 [57],minstens 50 jaar oud.

       

Voor meer informatie over de nakomelingen van Clement Janse van de Geer, zie: de rooms-katholieke tak (Nieuwveen)

 

 

III‑b. Jan Dirckse (van der Gheer) ook wel geschreven Jan Dirxsz en Jan Dirckxz, secretaris van Nieuwveen, geboren rond 1540 omdat hij niet voorkomt in een ‘Lijst van weerbare mannen van Rijnland

          van 1599 van boven de 18 en beneden de 60  jaar’, wel tekent hij als secretaris van Nieuwveen , wonende in de Uytterbuurt.[58] Hij is overleden voor 1625 omdat hij niet meer voorkomt in het 'Kohier van de

penningen van Rijnland van 1625’[59], kan verondersteld worden dat hij inmiddels overleden is op een leeftijd van hoogstens 85 jaar, zoon van Dirck Willemse van der Gheer (II‑b) en N.N..

Gelet op het feit, dat hij woont in de Uijtterbuurt maakt het aannemelijk dat hij de zoon is van Dirck Willemse van der Gheer, die eveneens woonachtig was in de Uijtterbuurt. In het ‘Kohier van de Dorpen in het Ressort Leiden van 1600 [60] staat hij vermeld onder Nieuwveen‑Uytterbuyert met een belastingaanslag van 32 gulden. In een belastingaanslag t.b.v. het oorlog voeren van de republiek, de ‘Ruijtergelden

van Rijnland’ van 1600 [61] wordt hij vermeld als secretaris, zonder overigens te worden aangeslagen.

 

Na 1600, slag bij Nieuwpoort, bleef Oostende in Staatse handen. Hierop werd het Vlaamse

platteland gebrandschat door de ruiters van Prins Maurits. Spinola, Italiaanse miljonair,

verschafte de Aartshertogen Albert en Isabella voldoende geld om een tegenoffensief in te

zetten, dat onder meer het bevrijden van de “egelstelling” Oostende ten doel had. Na een

beleg van 3 jaar (van 1601‑1604) viel de stad Oostende in 1604 alsnog in handen van de

Spanjaarden. De opbrengst van het “Ruytergelt”" was kennelijk niet voldoende om het

tij ten gunste van het Noorden te doen keren!

       

De naam Jan Dirckse (woonplaats Nieuwveen‑Uytterbuyrt) en beroep secretaris zijn indicaties, dat het gaat om de vader Dirck Janse van de Geer (idem secretaris van Nieuwveen) en daarmee ook om de vader van Pieter Janse van de Geer. (De oudste zoon trad naar de traditie van die tijd bij voorkeur in de voetsporen van zijn vader).

 

Verder valt op dat zijn zoon Pieter Janse van de Geer land had in de Uytterbuyrt  [62] de woonplaats van Jan Dirckse). Daaraan kan tenslotte nog worden toegevoegd, dat de naam Jan Pieterse, als eventuele vader van Dirck Janse en Pieter Janse van de Geer, niet voorkomt op de Lijst van Weerbare Mannen van Nieuwveen van 1599.[63] Waardoor onze aanname nogmaals wordt bevestigd, dat Jan Dirckse (secretaris van Nieuwveen) de vader is van Dirck Janse en Pieter Janse  van de Geer.

 

In het ‘Kohier van de 200e penning van Rijnland van 1623’ [64] wordt hij met 10 Gulden aangeslagen in de belastingen; uit hetzelfde 'Kohier' blijkt dat hij dan niet meer in functie is als secretaris van Nieuwveen, secretaris is nu Dirc Jansz (van de Geer)

       

Zijn kinderen zijn (de moeder is niet bekend):

       

1. Dirck Janse VAN DE GEER ook wel geschreven als Dirc en Dirck Jansse,  secretaris van Nieuwveen, geboren rond 1580 (nederduits‑gereformeerd).

  

2. Pieter Janse VAN DE GEER, timmerman, geboren rond 1585  (nederduits‑gereformeerd).

  

3. Vermoedelijk Cornelis JANSE VAN DE GEER, landbouwer, geboren rond 1590 (nederduits‑gereformeerd).

 

Voor meer informatie over de nakomelingen van Jan Dirckse van der Gheer, zie: de nederduits-gereformeerde tak (Nieuwveen)

 

III‑c. Willem Dirckse (van der Gheer) ook wel geschreven Willem Dirxsz en Willem Dircxz  geboren rond 1540, wonende te Uytterbuyrt, overleden voor 1623 gebaseerd op het gegeven, dat hij niet voorkomt

          in het ‘Kohier van de 200e penning van Rijnland van 1623’[65], hoogstens 83 jaar oud, zoon van Dirck Willemse van der Gheer (II‑b) en N.N..

Gelet op het feit dat hij woont in de Uytterbuurt, maakt het aannemelijk dat hij de zoon is van Dirck Willemse van der Gheer, eveneens woonachtig in de Uytterbuurt.

In het ‘Kohier van de Dorpen in het Ressort Leiden van 1600’  [66] staat hij vermeld onder de Uyterbuurt met een belastingaanslag van 38 gulden, tevens wordt hij in 1600 met 12 1/2 gulden gebrandschat door de ruiters van Prins Maurits, die geld nodig hadden in hun strijd tegen Spanje.[67]

       

          Zijn zonen bij een onbekende vrouw:

 

1.     Jan Willemse (van de Geer), ambachtsbewaarder, geboren rond 1575, wonende te Nieuwveen, overleden na maandag 19 november 1640 dit op grond van het gegeven, dat hij als voogd voorkomt in de

Boedelscheiding van zijn neef  Dirck Janse van de Geer [68] , minstens 65 jaar oud.

  Op een ‘Lijst van weerbare mannen van 1599 van boven 18 jaar en beneden 60 jaar’ [69] komt hij voor als weerbare man.

 

  In het ‘Kohier van de 200e penning van Rijnland van 1623’  [70] wordt hij aangeslagen voor 20 gulden.

 

In een ‘Lijst van ambachtsbewaarders’ [71] wordt ene Jan Willemsz genoemd, die van 1637‑1638 ambachtsbewaarder was van Nieuwveen. Hij is op 19.11.1640 [72] voogd over de kleinzoon van zijn oom Jan Dirckse van der Gheer, t.w. Jan Dirckse van de Geer.

                  

Vermoedelijk is hij drie keer getrouwd geweest.

               Hij had bij een onbekende vrouw 2 zonen.

               Hij had bij een onbekende vrouw 3 zonen.

               Hij had bij een onbekende vrouw 3 zonen.

 

2.     Dirck Willemse van de Geer, geboren rond 1580, wonende te Uitterbuurt. Op een ‘Lijst van weerbare mannen van boven de 18 jaar en beneden 60 jaar’ van  1599 [73] wordt gesproken van Dirck Willemsz

woonachtig in de Uijtterbuurt. Hij had bij een onbekende vrouw één dochter.

       

3. Leendert Willemse van de Geer, geboren rond 1580, wonende te Uitterbuurt. Op een ‘Lijst van weerbare mannen van boven 18 jaar en beneden 60 jaar’ van 1599 [74] komt ene Leendert Willemsz voor, woonachtig

     in de Uijtterbuurt.

 

  

Voor meer informatie over de nakomelingen van Willem Dirckse van de Geer, zie:  fragment van een  nader uit te werken rooms-katholieke familie van de(r) Geer (Nieuwveen).   

 

 

3.4. INDEX op namen (eerste sporen):

 

GEER

 

    Clement Janse van de (1539), II‑a‑1, III‑a.

    Cornelis Janse van de (1590), III‑b‑3.

    Dirck Janse van de (1580), III‑b‑1.

    Dirck Willemse van de (1580), III‑c‑2.

    Gerrit Clementse van de (1570), III‑a‑2.

    Jaepgen Clements van de (1585), III‑a‑3.

    Jan Willemse van de (1575), III‑c‑1.

    Leendert Willemse van de (1580), III‑c‑3.

    Pieter Clementse van de (1560), III‑a‑1.

    Pieter Janse van de (1585), III‑b‑2.

 

GHEER

 

    Dirck Willemse van der (1510), I‑2, II‑b, III‑b, III‑c.

    Jan Dirckse van der (1540), II‑b‑1, III‑b.

    Jan Willemse van der (1510), I‑1, II‑a, III‑a.

    Willem Dirckse van der (1540), II‑b‑2, III‑c.

    Willem van der (1480), I, II‑a, II‑b.

 

zonder achternaam:

    N.N., II‑b, III‑b, III‑c.

    Thomas Ariense (1590), III‑a‑3.[75]

 

 

 



[1] Archief Abdij van Rijnsburg, Charter inv.nr. 258, NA.

 

 

[2] De latijnse tekst luidt:

NOS FLORENTIUS COMES HOLLANDIE TENORE PRESENTIUM

RECOGNOSSIMUS PROTESTANTES QUOD NOS IN REMEDIUM ANIMARUM

PROGENITORUM NOSTRORUM CONTUM HOLLANDIE ET SI MONASTERIO DE

REINSBURG FORSAN ALIQUOD DEBUIMUS EX LEGATIS QUE SIBI A NOSTRIS

IN EXTREMIS LEGATA FUERUNT IN OMNIUM ORUM RECOMPENSACIONEM

EIDEM MONASTERIO OMNEM TERRAM VENENSEM QUE VULGO GERE

VOCATUR IURIS CALVESLO ALSMAR ET VISENEPRO IACENTUM IN MERUM

ALLODIUM ET IN IUS PROPRIETATIS DAMOS CONFERIMUS ET LIBERALITER

ASSIGNAMUS ........

 

 

[3] Afkomstig uit het OAR

 

[4] Etymologisch gaat het bij het woord “geer” of “ghere” om een spits toelopende strook land, boezemgat, schuin toelopend pand in een kledingstuk of zoom. Zo kennen we in het oudhoogduits géro “spies”, in het middelhoogduits gére “spits toelopend stuk goed of landstuk”, in het oudfries gára “pand van een kledingstuk, schoot”, in het angelsaksisch gára “driekantig stuk goed”, in het germaans gaizau “spits toelopend voorwerp” (Franck’s Etymologisch Woordenboek der Nederlandse Taal, 2e druk door N. van Wijk, ’s-Gravenhage, 1919-onveranderde herdruk-1976). Kortom het woord “geer” duidt niet alleen een strook land aan dat aan één of meer zijden schuin loopt. Het kan ook de betekenis van spies, spits toelopend voorwerp of werpspies of spiets hebben. Vatten we de twee betekenissen samen, dan kunnen we het woord “geer” als volgt omschrijven: “een voorwerp of een stuk land in vorm overeenkomende met het driehoekige, spitspuntige ijzer van een geer of werpspiets” (Woordenboek der Nederlandse Taal, bewerkt door M. de Vries e.a., ’s-Gravenhage, 1889). In de wapenkunde is een “geer” een driehoekig vak, waarvan de basis tegen de rand van een schild is geplaatst

 

[5] Archief Abdij van Rijnsburg, Charter inv.nr. 259, NA.

 

[6] A.D.A. Monna, De bezittingen van het Leidse burggraafschap, Groningen 1976, p. 82 wijst er in dit verband op, dat men bij ontginningen de diepte van de stroken uitdrukte in voorlingen, dit komt overeen met zes meter; als oppervlaktemaat met een halve morgen. Zes voorlingen komt daarbij het meeste voor, maar bij Calslagen, Vriezekoop, Rijnsaterswoude en Ter Aar vindt men twaalf voorlingen.

 

[7] Bij vergelijking van de afstanden op de oude kaarten met moderne topografische kaarten blijken deze systematisch iets groter uit te vallen; een kleine bijstelling van de oppervlakte van het gebied naar ca. 300 ha. ligt voor de hand. 

 

[8] Oorkondenboek van het Sticht Utrecht, nr. 1649, tussen 1264 en 1291.

 

[9] Simon van Leeuwen, Handvesten en Privilegien van den lande van Rijnland, 1667, p. 354-356.

[10] Ontleend aan Willem Heyting, Van Stichtse ontginning tot dorp in het Groene Hart in Zevenhoven het dorp dat bleef, Zevenhoven 1989, p. 19. Voor meer inhoudelijke informatie met bronvermelding over de belastingregelingen van Albrecht van Beieren en zijn zoon Willem VI zie: J.A.M.Y Bos-Rops, Graven op zoeken naar geld, uitgegeven door de Historische Vereniging Holland, p. 382, 383, 389.

 

[11] F. van Mieris, Groot Charterboek Graven van Holland IV.D, p. 418, N.A., bibl.nr. H 22 – D – 4

 

[12] Jacoba was in deze strijd in haar nadeel. Zij had wel edellieden van naam als Jan van Montfoort, die Jacoba tot opperbevelhebber benoemde e.a. aan haar kant staan, maar moest deze(ongelijke) strijd  uiteindelijk verliezen van Filips de Goede.

 

[13] Verg. Gerlof Verwey, Geschiedenis van Nederland, Levensverhaal van zijn bevolking II, Amsterdam 1996 (5e druk), p. 17-20.

 

[14] Aldus Antheun Janse, Ridderschap in Holland, Hilversum 2001, p. 145, die verwijst naar “Archief Graven van Holland” 877, f. 62.

 

[15] Ontleend aan L. van Ollefen, De Nederlandsche Stad – en Dorp Beschrijver, 1798.

 

[16] De gegevens m.b.t. de ”Inquisitie” en de “Enqueste” zijn ontleend aan de Kadastrale atlas van Nieuwveen en Zevenhoven 1832, deel 14, p. 21 (uitgegeven in 2001 door de Stichting Kadastrale Atlas Zuid-Holland). N.B. In de periode van 1477-1483 leefden de Hoekse en Kabeljauwse twisten weer op. Hoekse benden hadden zich in 1481 zelfs meester gemaakt van de stad Leiden, waaruit ze slechts met grote moeite werden verdreven (ontleend aan: P.J. Blok, Geschiedenis van het Nederlandse volk I, p. 469, Leiden 1923). Dat Hoekse benden ook in Nieuwveen en omgeving op strooptocht zijn geweest, valt af te lezen uit de Enqueste van 1494, alwaar de verarming wordt toegeschreven aan “brantschattinghe, brant pilgeringe (plundering) die hun by desen laetsten oorloge gheschiet is.”

 

[17] In het begin van de 16e eeuw werd Holland geteisterd door vijandelijke invallen oftewel rooftochten van de kant van Gelre. De hertog van Gelre, Karel van Egmond, die regeerde van 1492-1538, was namelijk in een regelrechte strijd verwikkeld met Karel V, die aanspraak maakte op Gelre. Gesteund door zijn veldheer Maarten van Rossum bestreed hertog Karel zijn machtige naamgenoot aanvankelijk met veel succes. Hij bezette tijdelijk Friesland, Groningen en Overijssel en drong met steun van de Franse koning zelfs in de westelijke Nederlanden door.

 

[18] Zie: Informacie up Den Staet Faculteyt Ende Gelegentheijt Van De Steden ende Dorpen van Hollant ende Vrieslant [gedaen in den jaere MDXXIV (1524)], Leiden, 1866. Hieruit blijkt tevens dat de Nieuwveners hun inkomsten verwerven uit het delven van turf en het houden van eendenkooien. Ook onderhouden de Nieuwveners een kade. Het gaat om een waterweg die naar Amsterdam loopt (de dijk tussen Amsterdam en Spaarndam valt erbuiten). Daar zijn klaarblijkelijk ook wat inkomsten aan verbonden.

 

[19] Lijst van Weerbare mannen van Rijnland, OAR, inv.nr. 9479.

 

[20] Zo blijkt uit het “Hoofdgeld van Nieuweveen en De Uitterbuurt”,GAL, Stadsarchief II, 501A, inv.nr. 1223-1252.

 

[21] NA, archiefnr. 3.01.29, inventarisnr. 586A, p.6. (Het betreft een verzamelstaat, waarin van alle steden en dorpen van Hollandt en Westvrrieslandt alleen het aantal huizen en de oppervlakte wordt vermeld.)

 

 

[22] Lijst van Weerbare Mannen van Rijnland, OAR, inv.nr. 9486; deze lijst met weerbare mannen werd opgesteld, omdat de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden in oorlog was geraakt met de bisdommen Keulen en Münster en met Engeland en Frankrijk.

 

[23] Het Qohier, of Gaderboek der Verpondingen van 1733, NA, archiefnr. 3.01.29, inventarisnr. 534, no. 30.

 

[24] Ontleend aan de Kadastrale atlas van Nieuwveen en Zevenhoven 1832, deel 14, p. 21

 

[25] ‘De Parochie van St. Jan te Zevenhoven’, Haarlem, 1897, p. 7.

 

[26] Ibid., p. 14.

 

[27] Archief Graven van Holland, Leen en Registerkamer, inv.nr. 706 <LRK 5.fo 46v >NA.

 

[28] Aldus A.D.A. Monna, a.w., p. 81,82.

 

[29] Utrechts Archief: kleine kappitelen en klooster inv. Nr. 789

 

[30] Ontleend aan: Bijdragen voor een Oorkondenboek van het Sticht Utrecht; Regesten van het Kapittel van St. Pieter, bewerkt door Mr. S. Muller Fz., 's Gravenhage 1891, blz. 99, 560, zie: bibliotheek GAL, inv.nr. AB 1008 (oorspr. inv.nr. was 463).

 

[31] Groot charterboek der Graaven van Holland, van Zeeland en heeren van Vriesland, door Frans van Mieris, derde deel.

 

[32] Handvesten, privilegien, octroyen en ordonnantien, mitsgaders keuren, giften resolutien en andere stukken de stad Oudewater betreffende.

 

[33] Zie: Inventaris van de archieven van de Gasthuizen te Leiden, St. Catharinagasthuis, GAL, inv.nr. R.519.

 

[34] M. Gysseling: Overzicht over de Noordnederlandse persoonsnamen tot 1225 (=Anthroponymica, 16), Leuven/Brussel 1966, p. 19v.

 

[35] Zie: R.A, Ebeling, Voor- en familienamen in Nederland, Geschiedenis, verspreiding, vorm en gebruik, Centraal Bureau voor Genealogie, ’s Gravenhage 1993, p. 108.

 

[36] In de loop van de 12de eeuw dringt het gebruik van geografische namen ook door tot de boeren van het platteland. De boer krijgt dan als toenaam de naam van zijn woonplaats of zijn boerderij, verg.  M. Gysseling, a.w., p. 20.

 

[37] R.A, Ebeling, a.w., p. 111.

 

[38] Ibid, p. 110.

 

[39] OAR, Leiden, inv. nr. 5957.

 

[40] NA inv.nr. 1048.

 

[41] Ontleend aan: Genea-Rijnland, Leiden n.a.v. een samengestelde lijst van Ambachtsbewaarders van 1400 tot 1700.

 

[42] Zie: ONA, notaris Salomon Lenaertsz van der Wuert, no. 6, blz. 180 GAL.

 

[43] OAR, Leiden, inv.nr. 9479.

 

[44] NA inv.nr. 1048.

 

[45] OAR, inv.nr. 9479.

 

[46] Ibid.

 

[47] Ibid.

 

[48] Ibid.

 

[49] GAL, inv.nr. 1882r vl 9.

 

[50] Bijeen gesprokkeld uit verschillende bronnen van het GAL en OAR te Leiden door de Werkgroep Genea-Rijnland, Leiden.

 

[51] GAL, inv.nr. 1882r vl 9.

 

[52] GAL, inv.nr. 4524.

 

[53] GAL, inv.nr. 4526.

 

[54] Zie: WA, Nieuwveen van 11.8.1640.

 

[55] Dit blijkt uit de WA van Nieuwveen van 15.11.1640 (Boedelscheiding van Thomas Ariens en  Jaepgen Clementsdr), waar hij vermeld wordt als voogd over de kinderen van zijn overleden zus Jaepgen., minstens 70 jaar oud.

 

[56] Ibid, alwaar  ook de woonplaats wordt vermeld.

 

[57] Ibid., hier wordt ook de woonplaats vermeld.

 

[58] OAR, Leiden nr. 9479.

 

[59] GAL, inv.nr. 4526.

 

[60] GAL inv.nr. 1882r vl 9.

 

[61] OAR, inv.nr. 3259

 

[62] 'Boedelscheiding Pieter Janse van de Geer', WA Nieuwveen dd. 11.8.1641.

 

[63] OAR, inv.nr. 9479.

 

[64] GAL, inv.nr. 4524.

 

[65] Ibid.

 

[66] GAL 1882r vl 9.

 

[67] Zie: 'Ruijtergelden van Rijnland', OAR inv.nr. 3259.

 

[68] Zie: WA, Nieuwveen van 19.11.1640.

 

[69] OAR 9479.

 

[70] GAL,inv.nr.4524.

 

[71] Bijeengesprokkeld door Genea-Rijnland, Leiden

 

[72] Zie: WA, Nieuwveen Boedelscheiding van Dirck Janse van de Geer van die datum.

 

[73] OAR, inv.nr. 9479.

 

[74] Ibid.

[75]